52°05'00.0"N 5°07'00.0"E

52.083333, 5.116667

 

Op 2 juni 1122 verkreeg Utrecht als een van de eerste plaatsen in de Noordelijke Nederlanden "stadsrechten". In twee oorkondes bevestigde keizer Hendrik V deze en erin werden verschillende rechten en plichten opgemaakt zoals de handhaving van het marktrecht door de Utrechtse schepenen en de hoogte van de toltarieven. Tevens dat iedereen werd vrijgesteld van de toltarieven die moest bijdragen aan de aanleg van de Utrechtse stadswal.[22][23] In eerste instantie werd die kort daarop uitgevoerd in de vorm van een aarden wal en daaromheen een bijna 6 kilometer lange verdedigingsgracht (Stadsbuitengracht), waarbij gedeeltelijk gebruik werd gemaakt van de reeds aanwezige rivierlopen. De zeer ruim aangebrachte stadsgrens omvatte de burcht met de naastgelegen handelswijk inclusief de kapittelterreinen van Sint-Pieter en die van de verder weg gelegen Sint-Marie, de westelijke en zuidelijke nederzettingen, en het gebied rond de naar het noorden gegraven Oudegracht. De toegang over land tot de stad zou via een van de vier met een brug uitgevoerde toegangen via stadspoorten in de eeuwen daarna gaan gebeuren, met in iedere windstreek één.[24][25] In Utrecht werd in of direct na 1122 het zuidelijk deel van de Oudegracht gegraven.

In de 16e eeuw liet keizer Karel V de middeleeuwse stadsverdediging van deze stad uitbreiden. Onder meer vier stenen bolwerken verrezen daarin rond 1550 aan de verdedigingsgracht (de Stadsbuitengracht), waaronder als eerste Morgenster. De stadsbouwmeester Willem van Noort ontwierp het fortificatieplan voor Utrecht en was in het noordelijke deel van de stad verantwoordelijk voor de bouw van het vijfhoekige bolwerk Morgenster. Om in deze uitbreiding ruimte te scheppen voor de aanleg werd de verdedigingsgracht verlegd. De bouw van het bolwerk vond plaats vanaf 1544 en was gebaseerd op het Italiaans vestingstelsel. Het werd onder meer voorzien van (een) teruggetrokken flank(en), kazematten en een gangenstelsel met tongewelven. Als onderdeel in de noordelijke verdedigingswerken van de stad lag Morgenster direct ten westen van de noordelijke stadspoort (Weerdpoort). Deze stadspoort vormde de verbinding tussen de stad en de voorstad Bemuurde Weerd. Vanaf het bolwerk kon een eventuele vijand bij de Weerdpoort worden bestreken en de scheepvaart vanaf de Vecht naar de stad worden bewaakt.

Rond 1580 werden met de vestingbouwkundige Adriaen Anthonisz nog vijf grote aarden bolwerken aan de stadsmuur bijgebouwd (Begijnebolwerk, Lepelenburg, Lucasbolwerk, Mariabolwerk, en Wolvenburg). De bouw van deze serie van bolwerken was de laatste modernisering van de verdedigingswerken in de stad totdat in de 19e eeuw de Nieuwe Hollandse Waterlinie met een aantal forten bij Utrecht werd aangelegd. Vanaf 1830 werden de overtollig geworden Utrechtse bolwerken, stadspoorten, verdedigingstorens en stadswal grotendeels afgebroken. Morgenster werd rond 1838 gesloopt. De locatie werd gebruikt om de gracht te verbreden maar ondergrondse restanten zijn nog aanwezig.

 

[bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Morgenster_(bastion)https://nl.wikipedia.org/wiki/Morgenster_(bastion) en https://nl.wikipedia.org/wiki/Utrecht_(stad)]