Bathstelling
De Bathstelling bij Bath in oostelijk Zuid-Beveland werd bezet door het 14 Grensbataljon (14 G.B.) met twee tirailleurcompagnieën en een ondersteuningscompagnie. De ondersteuning door zwaardere wapens was minimaal; luchtafweergeschut ontbrak geheel. Artilleriesteun zou geleverd worden door twee marineschepen die echter niet beschikbaar bleken. Anderzijds was de stelling voorzien van betonnen opstellingen en veldversterkingen, terwijl het voorterrein grotendeels was geïnundeerd. Het doel van de stelling was om de naderende vijand als voorpost te verkennen en om tijdwinst te behalen. In de namiddag van 14 mei verscheen een Duitse patrouille in het voorterrein en omstreeks 18.00 uur begon de Duitse artillerie de stellingen onder vuur te nemen. Onder druk van de bestaande situatie ontstonden gaandeweg massale deserties, waaronder ook twee compagniescommandanten. Om 19.30 uur werden opnieuw Duitse verkenningseenheden gezien waarna complete eenheden met gedemoraliseerde Nederlandse soldaten hun stellingen verlieten. Een sterke aanval was op dat moment nog niet te verwachten, maar op grond van de zorgelijke meldingen van de bataljonscommandant omstreeks 20.00 uur werd besloten de stellingen te ruimen. In de loop van de nacht konden de Duitse troepen ongehinderd de Bathstelling doorschrijden
Zanddijkstelling
Kanaalstelling
Op 13 mei besloot de commandant van het 7e Franse Leger om Zuid-Beveland te versterken zodat Duitse troepen er geen basis konden vormen voor een aanval op de Oost-Zeeuws-Vlaamse kust, in de rug van de Belgische verdediging. Nog diezelfde dag kreeg gén. Deslaurens, de commandant van de 60 D.I. in Oost-Zeeuws-Vlaanderen opdracht om daarvoor een versterkt regiment af te staan. De opzet was om achter de Zanddijkstelling met het 271 Régiment d’Infanterie (271 R.I.) een nieuwe verdedigingslijn te maken aan de oostzijde van het Kanaal door Zuid-Beveland, tussen Wemeldinge en Hansweert. In de loop van de ochtend van 14 mei werd het verkenningsbataljon van de 60 D.I. vanuit Terneuzen naar Hoedekenskerke overgevaren met de opdracht om de bestaande situatie te verkennen en te beoordelen. Door gebrek aan scheepsruimte duurde het daarna de gehele dag om het regiment en al het materiaal over te zetten. De verplaatsingen naar hun posities achter het kanaal onder leiding van Colonel Marinus Guihard, de infanteriecommandant van de 60 D.I., verliep tot in de nachtelijke uren. Het I-271R.I. diende de zuidelijke en het II-271 R.I. de noordelijke sector ter verdediging in te richten. Het III-271 R.I. kwam in reserve westelijk van Kapelle. Eenmaal aangekomen op hun locaties achter het kanaal volgde tegenorder op tegenorder.[17] Wellicht omdat de actie door tijdgebrek niet was voorbereid, maar dat had wel tot gevolg dat de verdediging door de onduidelijke situatie niet uitgebouwd kon worden. In de ochtend van de volgende dag, op 16 mei, opende de Duitse artillerie het vuur op de Franse soldaten in hun half afgemaakte schuttersputten. Gelijktijdig werden de stellingen vanuit de lucht gebombardeerd. Tijdens de paniek die ontstond, gelukte het de Duitse infanterie om over het kanaal te komen bij de sluizen bij Hansweert en om 08.30 uur ook over de half vernielde spoorbrug en de Postbrug. Van daar uit zetten zij in rap tempo hun opmars in westelijke richting voort. Een tegenaanval om 10.30 uur nabij Biezelinge mislukte, waarna besloten werd terug te trekken tot achter de Sloedam op Walcheren.