Reconstructie van een mottekasteel

Een mottekasteel is een hoogmiddeleeuws burchttype dat meestal in hout werd opgetrokken. Het hoofdkenmerk was dat het stond op een motte, een aangelegde aarden heuvel. Het mottekasteel zelf bestond veelal uit een torenvormig gebouw. Heden ten dage resteert vaak slechts de heuvel.

In Vlaanderen is vooral de term motte courant, hoewel ook de termen mot, en motteken voorkomen. In Nederland komen naast deze termen meerdere andere voor, namelijk werf, bergh, barch, borg, huus, casteel, die alle op een motteversterking betrekking kunnen hebben. In Friesland heten de motteheuvels hege wieren, terwijl ook de vliedbergen in Zeeland door archeologen als mottekasteel worden gezien.

De meest voorkomende verschijningsvorm van een mottekasteel bestond uit twee gedeelten, een hoofdburcht en een of meer voorburchten. Beide waren gebouwd op kunstmatige heuvels die meestal waren omgeven door een gracht en een houten omwalling die later vaak werd vervangen door een stenen muur. Op de hoogste motteheuvel (de opperhof) werd een donjon, een kasteel, een burcht of een ander verdedigingswerk aangelegd. De motteheuvel met zijn toren vertegenwoordigde het residentiële (adellijke) en militaire karakter van de plaats. Verder bestond het mottekasteel uit een of meer lager gelegen voorburchten (de neerhof). Hier stonden de nutsgebouwen met soms een kapel of het eigenlijke woonhuis van de heer in het geval dat de donjon alleen als noodverblijf werd gebruikt. De neerhof vertegenwoordigde dan het dagelijkse leven. Een zeldzame variant van het mottekasteel is de abschnittsmotte waarbij de motteheuvel gecreëerd is door gedeeltelijke afgraving van een heuvelrug. Een andere zeldzame verschijningsvorm is de dubbelmotte waarbij op het terrein twee opperhoven gelegen zijn. Een voorbeeld hiervan is Eriksvold op Lolland in Denemarken.

De afmetingen van de motteheuvel varieerde gemiddeld tussen 20 en 100 meter diameter; de hoogte kon tussen 3 en 20 meter bedragen. De aarde voor de heuvel werd dikwijls verkregen door het uitgraven van een gracht rond het bouwwerk.

Deze versterkingsvorm wordt traditioneel een ontstaan toegedicht ergens aan het eind van de 10e eeuw, in de gebieden tussen de Rijn en de Loire. De oudste afbeelding van een mottekasteel vinden we op het 11e-eeuwse Tapijt van Bayeux. In de loop van de 11e en de 12e eeuw kent deze versterkingsvorm vervolgens een hoogtepunt en een grote verspreiding: tegen de 13e eeuw vinden we ze van Denemarken tot Italië en van de Atlantische kust tot Polen. Het succes van deze versterkingsvorm valt te verklaren door:

  • de relatief makkelijk te verkrijgen bouwmaterialen: hout en aarde zijn immers makkelijk verkrijgbaar, terwijl steen in deze periode duur is, en
  • de relatieve snelheid waarmee een motteheuvel opgeworpen en een mottekasteel gebouwd kon worden: de bouwtijd kon variëren van enkele dagen tot enkele weken.

Na de 13e eeuw neemt het mottekasteel in belang af door de opkomst van nieuwe versterkingsvormen en wordt ze in het landschap gaandeweg vervangen door stenen constructies. Toch komen ook later nog mottekastelen voor, maar het betreft hier dan vooral constructies met een symbolische functie (als statussymbool) en niet langer met een dominante militaire functie.

 

[Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Mottekasteel]


De Burcht; Leiden

52°09'32.3"N 4°29'32.7"E

52.158978, 4.492418


Terra Maris reconstructie

51°34'10.3"N 3°31'23.3"E

51.569524, 3.523144


Vliedberg Boudewijnskinderen; Boudewijnskerke

51°31'07.7"N 3°27'58.1"E

51.518795, 3.466138

 

In de buurtschap ligt de vliedberg Boudewijnskinderen, die 9 meter hoog is en een doorsnede van 30 meter heeft. Deze vliedberg is omgeven door een rietsloot.

 

[Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Boudewijnskerke]