De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. Hoewel de IJssel meerdere malen cruciaal bleek bij de verdediging van Nederland, in het bijzonder tijdens het Rampjaar (1672) en de Duitse aanval op Nederland in 1940, werd pas tijdens de Koude Oorlog besloten tot de bouw van een samenhangende verdedigingslinie. Nederland vreesde na de Tweede Wereldoorlog een Russische landaanval omdat de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hun strijdmachten fors ingekrompen hadden en de VS zich afwachtend opstelden tegenover Russische agressie. De Amerikanen gingen over op de zogenaamde Peripheral Defense, waarbij zij hun troepenmacht bij een Russische aanval zouden terugtrekken tot aan de Rijn, om vervolgens terplekke de afweging te maken of de vijandelijke opmars gestopt kon worden, of dat een verdere terugtrekking naar Engeland nodig was, mogelijk gemaakt door een dekkingsmacht vanuit de Ardennen. De VS wilden een confrontatie over land met de Sovjet-Unie vermijden en in plaats daarvan de Russische steden en industrieën aanvallen. De IJssellinie moest deze tactiek vertragen en kwam voort uit de noodzaak die Nederland voelde om zichzelf beter te beschermen.
Opzet van de IJssellinie
De hoofdgedachte was dat door het volledig afdammen van de Waal en de Neder-Rijn al het water dat normaliter door die rivieren werd afgevoerd, de IJssel werd ingedrongen, die hierdoor niet alleen buiten zijn oevers zou treden, maar zelfs buiten zijn winterdijken. Hierdoor zou een gedeelte van Nederland, een strook met een breedte van 3 tot 15 kilometer van ongeveer IJsselmuiden ten noorden van Zwolle tot en met de Ooijpolder ten oosten van Nijmegen, geïnundeerd worden. Ook een fors deel van Duitsland zou bij grote waterafvoer onderlopen. Hierbij zou, zoals bij inundaties gebruikelijk, sprake zijn van een zorgvuldig gecontroleerd waterpeil: het water moest zo hoog zijn dat vijandelijke troepen niet meer over land zouden kunnen oprukken, maar niet zo hoog dat zij dat per (groter) schip zouden kunnen doen.
De aanleg van de IJssellinie bracht een aantal omvangrijke civieltechnische werken met zich mee, waarvan de voornaamste gevormd werden door drie stuwen: in de Neder-Rijn ter hoogte van Arnhem, in de Waal ter hoogte van Bemmel en in de IJssel ter hoogte van Olst. Het aanvankelijke plan voorzag in de aanleg van de eerstgenoemde twee werken, doch nadat uit berekeningen omtrent de toevoer van water bij diverse waterstanden was gebleken dat inundatie veel te langzaam zou geschieden, werd besloten ook bij Olst een stuw te plaatsen.
Bij de bouw moest rekening worden gehouden met de eis dat de normale waterafvoer van de rivieren, alsmede het scheepvaartverkeer daarover, in vredestijd zo min mogelijk gehinderd mocht worden. Tevens moest de bouw zo goedkoop mogelijk geschieden.
Uitvoering
De stuwen bestonden uit twee pijlerdammen in de uiterwaarden, afgesloten door een landhoofd, en een caisson met beweegbare kleppen. De caisson zou bij oorlogsdreiging met lieren tussen de beide landhoofden worden getrokken en daarna worden afgezonken, waarna de kleppen zouden worden gesloten. De pijlerdammen bestonden uit een brug met beweegbare kleppen tussen de pijlers. Bij oorlogsdreiging zouden ook deze kleppen worden gesloten. Om de druk, die door het aanzwellende water werd uitgeoefend, te weerstaan zou stroomopwaarts een grote hoeveelheid zand worden opgespoten, terwijl stroomafwaarts een aantal daartoe te vorderen binnenvaartschepen tegen de caisson tot zinken zouden worden gebracht. Voor de caissons en de zandzuigers werden, onmiddellijk stroomopwaarts van de pijlerdammen, havens gegraven.
Het gevolg van het afdammen van de Neder-Rijn en de Waal zou zijn dat de IJssel circa tienmaal zoveel water toegevoerd zou krijgen als normaal. Om te bereiken dat de inundatie zo snel mogelijk zou verlopen, werden op diverse plaatsen in de dijken van de IJssel in totaal 7 grote zogenaamde inlaatwerken gebouwd. In feite waren dit sluizen in de dijk, die in vredestijd afgesloten waren, en bij oorlogsdreiging geheel of gedeeltelijk konden worden geopend. In de dijken van de Oude IJssel, het Pannerdensch Kanaal en in de oevers van het Overijssels Kanaal waren kleinere inlaatwerken gebouwd. Voorts waren op acht plaatsen - ook op de oostelijke dijken - voorzieningen getroffen om dijken op te blazen (zogenaamde springcoupures).
Aangezien het gevolg van het uitvoeren van de inundatie tevens zou zijn dat de Waal en de Neder-Rijn in korte tijd droog zouden komen te vallen, zou de zoetwatervoorziening in westelijk Nederland in gevaar komen. Om dit te voorkomen zou zoet water van het IJsselmeer naar Rotterdam worden geleid. Hiervoor waren diverse waterbouwkundige voorzieningen noodzakelijk.
Uiteraard zou het besluit tot inundatie grote gevolgen hebben voor het getroffen gebied. Rekening werd gehouden met een evacuatie van 410.000 personen.
[bron:https://nl.wikipedia.org/wiki/IJssellinie]